- Leg de getallen op volgorde.
- Leg de getallen met sprongen van 2/5/10.
- Pak vier kaartjes, leg ze op volgorde van klein naar groot.
- Pak vier kaartjes, leg ze op volgorde van groot naar klein.
- Pak alleen alle kaartjes tussen de 10-20 / 20-30 enz.
- Met een maatje: leg de kaartjes op volgorde, één van de twee haalt een kaartje weg, welke is weg?
- Sprongen en huppen: maak een getal. 24 = twee sprongen van 10, vier huppen van 1.
- Pak een getal, wat zijn de buren?
- Met een maatje: Pak de buren van het getal dat je maatje noemt.
- Pak van vijf getallen steeds het kleinste of grootste getal.
- Met een maatje: pak een getal. De ander raadt welke. Je mag alleen antwoorden met groter of kleiner.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten